Dit zijn de beste vijf opvoedtrucs die ik opstak tijdens mijn eigen jeugd

08.09.2016 04:50
jeugd

Vóór je kinderen hebt, neem je je voor dat je het allemaal héél anders gaat doen dan je eigen ouders. Maar als je ze hebt, is de kans groot dat je beseft dat ze het zo gek nog niet gedaan hebben. En wordt je eigen jeugd ineens een bron van inspiratie. Sommige opvoedtrucs van je ouders kun je prima kopiëren en andere pas je hier en daar een beetje aan. Hierbij mijn persoonlijke vijf beste opvoedtrucs.

Lees ook: Waarom opvoeden in de jaren zeventig veel makkelijker was

  1. Doe waar je zelf blij van wordt.
    Toen ik een baby was, trokken mijn ouders in een Volkswagen-bus door Europa en sliep ik in een hangmatje boven het stuur, niet veel later werd het busje verruild voor een flinke kampeerauto, waarmee we elke zomer een maand op pad gingen. Dat betekende: veel rijden, en vooral heel veel opgravingen bezoeken, in loeihete landen, op het heetst van de dag. Daar kwam geen zwembad, minidisco of attractiepark aan te pas. En toch zijn dat de gelukkigste momenten uit mijn jeugd. Waarom? Omdat we samen waren, met het hele gezin. En mijn zusjes en ik vermaakten ons toch wel. We zochten naar hagedisjes tussen de stenen of deden tikkertje tussen de grafzerken. Pas toen ik een jaar of vijftien was, wilde ik alleen nog maar aan het zwembad liggen en naar Nirvana luisteren.
  2. Neem kinderen serieus.
    Mijn eerste herinneringen beginnen toen ik zo’n anderhalf jaar oud was. Wat me is bijgebleven van die tijd: ik voelde me nooit klein. Oké, de volwassenen waren wel groot en je had ‘grote kinderen’, maar er was ook altijd wel iemand die kleiner was (schattige baby’s, ach zóóó klein!). Het beste wat me kon overkomen, was als iemand me serieus nam en niet als een klein kind behandelde. Voorbeeld: ik zat op een katholieke basisschool en dacht veel na over hoe het nou zat met God. Op een dag zei ik tegen mijn vader (ik was een jaar of zes): ‘Nu weet ik het: God zit in je en alle mensen bij elkaar, dat is God.’ Mijn vader begon toen hard te lachen en zei dat ik maar moest gaan buitenspelen. En dat ik terwijl ik weken, zo niet maanden mijn hoofd had gebroken over deze kwestie. Gemiste kans voor een goed gesprek.
  3. De natuur verveelt nooit.
    Vrijwel elk weekend gingen we naar het museum. Dit staat een beetje haaks op wat ik in punt 1 zei, maar elke week naar een museum, dat is best sáááái als je klein bent. Ik herinner me één dag dat we niets cultureels gingen doen, maar met z’n allen in een duinpan zaten. De hele dag. Plassen in de bosjes, dat werk. Die dag, die voelde als een week. Een week vakantie. Een week vrijheid en doen waar je zin in hebt. Kortom, alles wat een kind leuk vindt en waar volgens mij ook niks mis mee is als je volwassen bent (gewoon een fles wijn opentrekken en een beetje voor je uit staren).
  4. Koop voldoende knutselspullen.
    Mijn moeder kocht eens in de zoveel tijd een grote hoeveelheid papier en karton op bij een drukkerij. Ook scoorde ze een keer een enorme rol zelfklevend glanzend zilverpapier. Hoeveel kronen, Playmobilvijvers, make-upspiegels en schatkisten daar wel niet van gemaakt zijn… Uren-, weken-, zo niet maandenlang speelplezier.
  5. Zorg voor net niet genoeg vermaak.
    Er was genoeg speelgoed, er waren genoeg knutselspullen, genoeg vriendjes en vriendinnetjes in de straat, maar toch waren er altijd uren over waarin je helemaal níks te doen had. ‘Ik verveel me,’ zeiden we dan tegen mijn moeder. Tevergeefs, want ik kan me niet heugen dat ze ooit iets deed om dit op te lossen. Met als gevolg dat wij toch zelf maar iets gingen verzinnen om te doen. Speurtochten uitzetten door het huis, een theatervoorstelling maken, een ‘ondergrondse’ hut bouwen in de berg troep in de schuur… de beste dagen waren de dagen dat we ons in eerste instantie verveelden.

Lees ook: Wat we van mannen kunnen leren als het om opvoeden gaat