Waarom ik soms heel erg verlang naar iemand die mij in de watten legt

05.08.2020 18:30

Franke vindt het moederschap geweldig en zorgt zonder problemen (nou ja, bijna) en met heel veel liefde (dat sowieso) voor haar kinderen Puk (6) en Olle (4). Maar soms, heel soms, heeft ze het zelf ook even nodig: een aai over haar bol en een warme moederstem die fluistert dat alles goed komt.

Het is vier uur ’s nachts als ik kokkende geluiden uit de slaapkamer van Olle hoor komen. Ik trek een sprint, til mijn peuterzoon uit bed, en beweeg in noodtempo naar de badkamer. Maar het is al te laat. In het pikkedonker glijd ik uit in een warme brei. In een knullige poging mijn zoon te behoeden voor een rotklap, land ik ook nogal raar. Op mijn elleboog. Een slapstick is er niks bij.  Ik veeg mezelf en mijn krijsende peutertje van de vloer en samen bereiken we beduusd de badkamer. Licht aan, Olle nog altijd brakend, ik trillend en onder het bloed. Manlief die de aangerichte schade komt opruimen. Zo’n nacht gaat het dus worden, denk ik, en zet me schrap. Met een dikke pleister op mijn arm loop ik die nacht af en aan met emmertjes en doekjes, streel ik haren en kus ik hoofdjes.

Lees ook: Ouders ga eens voor uw kinderen zorgen. En snel een beetje!

Na een slopende nacht voor het hele gezin, is de volgende dag grote zus Puk aan de beurt. Om de paar uur houd ik een emmertje onder mijn dochter terwijl zij haar maag leegt, ook als er allang niets meer te kotsen valt. Ik probeer zo goed en zo kwaad als het gaat de strengen van haar lange, prachtige haar uit haar gezicht te houden, haar bemoedigend toesprekend dat ze het zo goed doet. Ik veeg haar kin af, leg haar bibberende lichaampje terug tussen de dekens, streel haar klamme voorhoofd en fluister dat alles goed komt. Ik negeer de kramp in mijn maag, de zure smaak ik mijn mond. Negeer mijn pijnlijke elleboog, de gigantische blauwe plek op mijn rug. Ik focus me op wat moet gebeuren: mijn kuikentjes weer gezond en wel krijgen. En ik app, vol schuldgevoel, mijn vriendinnen dat ik er niet bij kan zijn die avond. Voor de zoveelste keer moet ik afzeggen. En daar baal ik echt gigantisch van.

Ik poets de vlekken van de bank, schrob de vloer. Maak stomme grapjes om mijn dochter gerust te stellen, haar een veilig gevoel te geven. Ik doe stoer voor haar, maar in een parallel universum zit ik ergens in een hoekje ineengedoken te huilen. Van vermoeidheid, vreselijke vermoeidheid, omdat ik bij god niet weet wanneer ik voor het laatst een hele nacht heb doorgeslapen. Omdat ik niet weet hoe ik het klaarspeel niet ziek te zijn, terwijl ik wel ziek ben. Met twee kleine kinderen die ziek zijn, een man die ziek in bed ligt te slapen (en je weet hoe mannen zijn als ze ziek zijn, precies: mietjes eersteklas.) Mijn maag wil zich omkeren, maar ik weiger over te geven. Mijn elleboog brandt, ik tril, ik voel blauwe plekken op mijn rug. En dan kan ik potdomme ook nog eens mijn vriendinnen niet zien. Ik vind mezelf een partijtje zielig, niet te doen.

En opeens verlang ik enorm naar mijn moeder. Haar zachte stem, haar warmte, haar liefde. Tuurlijk, manlief zorgt ook wel voor me, en meestal is dat ook genoeg. Maar nu heb ik net dat ene extraatje nodig: moederliefde, en er is er maar één die dat kan geven. Maar ondanks dat ik haar nodig heb, bel ik haar niet om hulp te vragen. Ik bel haar niet, omdat ik niet wil dat ook zij ziek wordt. Bovendien heeft ze haar eigen sores en dat is op dit moment al meer dan genoeg. Maar mijn god, wat zou ik nu ouderwets verzorgd willen worden, door haar. Met de hele dag tv, een stapel tijdschriften, een dekentje op de bank. Zelfgemaakte kippensoep. Warme woorden. “Alles komt goed, schatje.” Een aai over mijn bol. Ik denk aan die talloze keren dat mijn moeder met kleine cadeautjes thuiskwam als ik ziek was en slik een brok in mijn keel weg. Maar voor ik mijn zelfmedelijden echt een kans kan geven door te zetten, zeg tegen mezelf dat ik niet zo moet zeiken. Ik heb immers niets te zeuren. Diep donker Afrika, dát is pas erg. Wat ik heb is peulenschil. En ik ga weer verder met wat ik moet doen; sterk zijn voor mijn kinderen.

De volgende ochtend is de orde hersteld. Twee zwakke, maar gezonde vogeltjes worden blij wakker. Manlief helpt ’s ochtends vroeg met het verschonen van de bedden. Als hij Olle naar de peuterspeelzaal brengt, begin ik manisch het huis te soppen, alsof ik de afgelopen twee dagen wil wegpoetsen uit ons bestaan. Een paar uur later kruip ik op de bank bij mijn dochter, doodmoe maar voldaan. Opgelucht, dat we het dit keer ook weer hebben overleefd. Ik beloof mezelf plechtig de volgende dag mijn moeder te bellen met de vraag of ze zin heeft langs te komen. Ook al is ze nu druk en woont ze best weg. Maar of ze toch niet even een bakkie wil komen doen. En of ze toevallig nog zelfgemaakte kippensoep in de vriezer heeft staan.

Lees ook: Hier zijn eigenlijk alle moeders bang voor.