Als je kind en je huisdier niet samengaan

12.04.2016 18:30
huisdier

Stel: je hebt al je hele leven een kat/hond/papegaai/vul maar in, en je zorgt ervoor alsof het je kind is. Misschien heb je zelfs meerdere dieren, of een huis vol. Hartstikke gezellig. Maar dan wordt er een mensenkind geboren. Of twee. En nu blijkt je kat, hond, of papegaai hartstikke jaloers. Wat nu? Het kind houden en het huisdier wegdoen? Maar het dier was er eerder… Toch maar allebei houden met als gevolg stress voor het hele gezin? Janneke is er nog niet helemaal uit.

Lees ook: 34 Bijna rampen op een doorsnee maandagochtend

Ik heb twee katten van elf jaar oud, een rooie kater en een cypers poesje; ik noem ze hier even Kat en Poes. En ja, voordat ik kinderen kreeg, waren zij mijn kinderen. Ze krijgen al elf jaar lang het duurste kattengrind en het beste voer, en als ik eens een dagje weg ben, komt er ’s ochtends én ’s avonds een buurvrouw langs om ze eten te geven. En natuurlijk mogen ze zo vaak op schoot als ze willen. Kortom, ze mogen niet klagen. En dat deden ze dan ook niet. Totdat er op een goeie dag ineens twee baby’s waren die het huis overnamen, hún huis (want het huis is van de katten, dat weet elke kattenliefhebber). Die huilden de hele dag, en wilden de hele dag op schoot, de plek waar de katten al elf jaar lagen. Toen waren de katten niet zo blij meer.

Poes startte een negeeroffensief. Ik had geen aandacht meer voor haar, nou, dan zij ook niet meer voor mij. En die dure brokjes hoefde ze ook niet meer, nou, vooruit, alleen de nóg duurdere brokjes, die gingen er nog net in. Kat had weer een andere strategie: de tegenaanval. Dat betekende: alles onder pissen wat er onder te pissen viel, met name de babyspullen. O, en het kraambed, in de kraamweek natuurlijk, want dan hadden de baasjes tenminste iets anders te doen dan met huilende baby’s op schoot zitten.

Wij, de baasjes dus, waren blij dat we net verhuisd waren naar een huis met een tuin, want nu konden de katten in elk geval lekker vaak in de tuin spelen. Dat vonden ze namelijk wél leuk. Alleen waren we wegens andere prioriteiten even vergeten om de katten een vlooienbehandeling te geven. Gevolg: een huis vol vlooien. En die zaten overal, met name op het kraambed. En dus waren wij in de spaarzame rustige uren die eigenlijk bedoeld zijn om een dutje te doen (‘sleep when the baby sleeps’) vlooien aan het bestrijden.

Op een ochtend zat er een vlo in het haar van een van de baby’s. Toen flipte ik een beetje. Dit huis was te klein voor twee katten en twee baby’s (en een stuk of miljoen vlooien). Ik zette een oproepje op Facebook: of iemand tijdelijk voor een of twee katten wilde zorgen? Voor Kat vonden we nog diezelfde dag een plekje op een zorgboerderij. Dat klonk perfect: hij zou daar lekker door het weiland kunnen rennen en geaaid worden door lieve kinderen. Toch voelde ik me een heel slechte kattenmoeder toen hij die dag werd opgehaald en braaf in z’n reismand stapte. Alsof ik verraad pleegde, na elf jaar beste maatjes te zijn geweest. Maar het was voor een goed doel en Kat zou het daar vast veel fijner hebben dan bij ons. Poes bleef voorlopig nog, we vonden geen plekje voor haar en bovendien bezorgde zij niet zoveel overlast. Ook al voelde ik me schuldig, het was wel meteen een stuk rustiger in huis. We kregen eindelijk de vlooien onder controle. Ik hoefde niet meer de hele dag ondergepiste spullen uit te wassen. En het rook niet meer naar pis in huis. Toen kwam er bericht van de zorgboerderij. Wat bleek? Kat bleek al net zomin van kinderen te houden als van baby’s. En die stinkweilanden, daar vond hij ook niets aan. Daarom was hij weggelopen. Ze hadden al twee dagen gezocht, maar Kat was onvindbaar.

Stress alom! Ik wilde Kat helemaal niet missen! We brachten de baby’s onder bij mijn zus en gingen naar de boerderij om Kat te zoeken en overal briefjes op te hangen. Hoewel ik ervan overtuigd was dat Kat van de zorgboerderij in the middle of nowhere terug was gaan lopen naar Amsterdam. Toen we naar huis reden, riep ik midden op de snelweg: ‘Stóp!’, tegen mijn vriend. Ik wist zeker dat ik Kat langs de kant van de weg zag liggen. Dood. Mijn vriend nam de eerste afslag en we klommen dwars door doornige bosjes de snelweg op om Kat de laatste eer te bewijzen. Eenmaal aangekomen op de plaats van het ongeval, zag ik dat het toch Kat niet was, maar een platgereden rossige haas.

Diezelfde avond werden we gebeld dat Kat was gevonden. Hij zat een paar boerderijen verderop boven op een trekker, springlevend te wachten tot hij werd opgehaald. Het had nu wel lang genoeg geduurd met die onzin, hij wilde naar huis (zo stond op zijn voorhoofd geschreven). Nog diezelfde avond was ons gezin weer compleet, inclusief Kat en Poes. Ik was zo blij dat ik het niet eens meer erg vond dat Kat hier en daar een kattenpisje deed. Die wipstoeltjes, wilde ik die niet toch al wegdoen? En die reiswieg, daar waren ze toch ook al bijna uitgegroeid? Bovendien leek Kat een stuk rustiger sinds zijn grote avontuur. Hij liep niet langer met een boog om de baby’s heen, maar ging gewoon op schoot liggen als zij daar ook zaten. En ook Poes kwam sporadisch weer eens een kopje geven.

Eind goed, al goed, zou je zeggen. We zouden allemaal bij elkaar blijven en ons huis zou voortaan altijd een beetje naar kattenpis ruiken. Maar toen moest ik onlangs naar de dokter. Een van onze kinderen had ontstoken ogen. En was het niet raar dat er nu al maandenlang emmers snot uit haar neus kwamen? De dokter keek ernaar en vroeg: ‘Heb je katten in huis?’ Ik knikte. ‘Dan is het misschien de moeite waard om die ergens anders onder te brengen. Ik denk dat ze allergisch is.’

Boe-hoe-hoe. Onze kinderen en onze katten, het is gewoon geen gouden combinatie. Hoe doen andere (dieren)moeders dat?

Elke week een fijn mailtje van ons?
[wysija_form id=”6″]

Foto: Jonas Vincent