Het ouderschap door de ogen van ouders die nooit ouders wilden worden

03.02.2017 05:00

Journalistenkoppel Eva Hoeke (Volkskrant Magazine) en Marcel van Roosmalen (NRC) hebben samen een boek geschreven over hun eerste jaar als ouders. Als het maar niet op ons lijkt verschijnt vandaag en Me-to-we mag vandaag van zowel Eva als Marcel een stukje voorpubliceren. Wij zeggen: super-herkenbaar! Want speeltuinen zijn ook kut.

EVA
Je hebt mensen die al kinderen willen als ze zelf nog kind zijn. Die nog voor ze iemand hebben ontmoet een shortlist aan kindernamen hebben. Die dromen van babybadjes, knutselwerkjes, zomers in de zandbak. Ik was niet zo’n mens.
Kinderen vond ik vooral leuk bij iemand anders, érgens anders, en dan nog alleen voor een uurtje. En vaak dat niet eens. Want kinderen willen eindeloos met je rummikuppen. Kinderen eten hun eigen snot. Kinderen maken lelijke tekeningen waar je dan toch enthousiast over moet zijn.

Kinderen zeuren, zaniken, dreinen en drenzen, liefst in restaurants en op terrassen waar ze niet tot de orde worden geroepen door hun ouders die alles leuk, lief en aardig aan hun kroost vinden – en dat is vaak nog het irritantst aan kinderen: hun ouders. Die denken dat het serieus mooi is wat hun kind heeft getekend. Die laten eindeloos foto’s zien. Die ruiken in het openbaar aan de broek van hun baby’s, of nog erger, ze eten zelf het snot op van hun kind. Ze onderhandelen, prijzen, lachen en kijven, en al met al wilde ik er niets mee te maken hebben, dacht ik vaak wanneer ik een en ander met nadrukkelijk misprijzen gadesloeg. Aan mijn lijf geen polonaise, in mijn tas geen snoetenpoetsers, op mijn blousegeen spuugvlekken; het leven is al mooi en moeilijk genoeg zonder aanhang.

Maar toen ontmoette ik een geweldige vent. Keek ik hem eens goed aan. En begon er spontaan iets te groeien. Niet in mijn buik, maar in mijn hoofd, of in mijn hart, of waar verlangens van samensmelting en eeuwigheid zich dan ook ontwikkelen. Het duurde even, dat wel, want tussen wens en werkelijkheid bleken maanden van geduld te liggen – geduld, geplan, gedoe met een ovulatietest en een enkele traan –, maar net toen die traan een oceaan wilde worden was het raak. Hormonen in het bloed, een vlek op de monitor, en kort daarna het rappe geroffel van een hart dat niet het mijne was.
En dus is nu alles anders.

In augustus 2015 kregen wij een dochter. Wat volgde was de wervelstorm die iedereen overdondert wanneer je voor het eerst ouders wordt. Ontroering. Angst. Liefde. Blinde paniek. Humor. Vermoeidheid. Trots. Ergernis. Existentiële vragen. Zin om te scheiden. Zin om er nog een te maken. Zin om eerst tien jaar achter elkaar te slapen. Huilen om niks, huilen om alles, lachen om jezelf en lachen om de ander.

Was dat leuk? In één jaar tijd ben ik tien jaar ouder geworden. Maar voor het eerst in 37 jaar snap ik wel ineens die andere helft van de wereldbevolking. Kijk ik met mededogen naar moeders met niet te troosten kroost in een vliegtuig. Heb ik voor het eerst oprecht interesse in andermans kinderfoto’s, kan ik niet wachten tot die van ons haar eerste lelijke tekening maakt en erger ik me nog steeds aan rondrauzende kinderen in een restaurant, maar niet zo erg meer. En het belangrijkste: ik heb nog nooit zoveel van iemand gehouden.

Dit boek is een verslag van dat eerste jaar ouderschap, met alle mitsen, maren en mooie momenten die erbij horen. Geen paniek: ik eet nog steeds geen kindersnot.

——————————————————————————————————————————-

MARCEL

Wie mij drie jaar geleden had gezegd dat ik ooit met de moeder van mijn kinderen een boek zou maken met een ooievaar op de kaft, had ik vierkant uitgelachen. Ik had me als middenveertiger allang neergelegd bij een kinderloos bestaan.

Er was ook helemaal geen kinderwens. Ik leefde het leven van een vrije vogel. Een leven zonder regels, met koffie en sigaretten, koken-en-stomenmaaltijden en een vloer bezaaid met paperassen. Ik had nog jaren zo door kunnen gaan als niet de vrouw van mijn dromen, in dit boek ‘de Vriendin’, uiteindelijk dan toch in mijn armen belandde.
Een lang verhaal kort: we gingen samenwonen en van het een kwam het ander.

Een dochter dus. Bij de eerste afspraak bij de verloskundige zwaaiden we samen naar een klein stipje. Ze noemde een datum.
Dan komt het dus, dacht ik. Voor de rest wist ik er niets van.

Met de komst van de Dochter betraden we een nieuwe wereld. Ik wilde die het liefst zo voorzichtig mogelijk verkennen, stapje voor stapje, maar zo zit de werkelijkheid dan toch niet in elkaar. Het was alsof we met zijn drieën in het karretje van een achtbaan waren gestapt, we waren nog maar net door de eerste bocht of we gingen alweer over de kop.
Sinds kort ken ik alle speeltuinen in de buurt. Het is mijn wereld niet. Ik vind ze nog steeds kut, allemaal.
Het doet er niet toe, de Dochter vindt het er geweldig. Zo geweldig dat ik er gelukkig van word.